De man en de kat.

 

‘Vandaag ga je er aan!’, sprak de man tot de kat, die hij met zijn wollige buik omhoog voor zich hield. Ze keek hem met de oren plat op de kop wantrouwend aan. Hij voelde dat ze haar rugspieren spande. Alsof ze wist wat komen ging, dat hij haar plotseling los zou laten. In haar val zwiepte het dier zich dan soepel rond zodat het op de pootjes terecht kwam. Om vervolgens snel achter de gordijnen te verdwijnen. Vandaag ging het gebeuren, had hij beslist, zou een einde komen aan deze obsessie. Met zijn hand voelde hij langs de krap op zijn wang, gisteren gekregen toen hij probeerde rook in de neusgaten van de kat te blazen. Op het buffet stond de kartonnen doos met een baksteen voor afzinken al klaar. Met aan de zijkanten gaten geprikt om water in te laten.

‘Kom maar Liza’, teemde de man terwijl hij de gordijnen opzij schoof om haar te pakken. Hij had haar de naam gegeven van de schenkster. Hij zag die weer voor zich, de avond dat hij haar voor eerst had ontmoet, hangend aan de bar op weer zo’n feestje van zijn zuster. Een stevige vrouw van ongeveer zijn leeftijd, gehuld in een hoog gesloten slobberjurk, een tent, maar van een dunne en soepele stof, die bij elke beweging het onderliggende verraadde, de welvingen van een uiterst sensueel lichaam. De stond er met een sombere blik het gezelschap bekijkend van: ‘wat doe ik eigenlijk in dit onbenullig geroezemoes’, de aanleiding dat hij een gesprek met haar aandurfde.

‘Ik ben Casper, de broer van de gastvrouw. Jou heb ik hier nog niet eerder ontmoet.’ Ze vertelde dat ze zijn zuster pas kende, van de zaak waar zij sinds kort werkte. Hij vroeg naar de aard van haar werk en probeerde interesse te veinzen. Even aarzelend legde ze uit wat van haar werd verwacht, dat het zich nog moest ontwikkelen en te maken had met marktverkenning. Terwijl ze daarna serieus in ging op wat dit allemaal zou kunnen inhouden, was hij steeds meer in de ban geraakt van wat binnen de tent onthulde. Daardoor veranderde haar betoog in een monoloog waarop hij nauwelijks wist te reageren. Tot ze dit door kreeg en in zijn ogen die heel andere interesses zag broeien. Mogelijk dat ze daarom snierend in de aanval was gegaan door het gesprek een heel andere wending te geven, en gebracht had op zijn kleding. Met haar bovenlichaam naar achter neigend had ze hem sarcastisch bewonderend opgenomen. Hij voelde nog zijn emotie van de trillingen daarbij van haar borsten door de dunne robe.

‘Wat een originele kleding. Waar heb je dat opgediept? Heel apart zeg.’ Hij had die avond gekozen voor zijn antiek gesneden colbert met grote groene ruiten over een karmijnrood zijden overhemd en dito gekleurde pantalon. De iets te nauwe coupe dwong hem zijn buikspieren continu gespannen te houden. Het had voor deze maat beslist om hem te stimuleren daaraan wat aan zijn neiging tot overgewicht te doen. Verleid door haar belangstelling en blij verlost te zijn van haar ingewikkelde betoog had vertelde hij het jasje zelf te hebben ontworpen en gemaakt, dat kleermakerij zijn hobby was. Hij beleefde nog het ontzag dat ze toonde. Dat had hem verder uitvoerig doen ingaan op deze liefhebberij voor geknutsel met patronen, stoffen en garens. Even in de veronderstelling eindelijk iemand te hebben gevonden die zijn belangstelling en smaak bewonderde.

‘Als je het leuk vindt wil ook wel iets voor jou maken, een mantelpakje of zo. Ik ben altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen.’ In gedachten had hij haar de maat zien nemen en zich verbeeld waartoe dat kon leiden. Maar op die vraag had ze niet geantwoord, misschien overrompeld door dit wat te spontane voorstel, of omdat ze hem had horen denken. Ze had het gesprek meteen weer op een heel ander onderwerp gebracht. Nu wist hij waarom, dat hij dat toen al in haar ogen had kunnen lezen: ‘Jij mij de maat nemen, dat nooit.’

‘Mijn poes heeft een paar weken geleden gejongd. Ik moet er nog één kwijt. Lijkt me net iets voor jou. Poesjes kunnen heel lief toekijken als zo in je eentje zit te naaien.’ In voor verdere toenadering had hij toegezegd het poesje te komen halen. Toen daarbij de spot in haar stem kennelijk negerend. Of misschien ook wel omdat hij voorvoelde haar aanbod niet te mogen weigeren, het noodlot dit zo wilde en hij zich daarbij had neer te leggen. Veel in zijn leven overkwam hem gewoon, of liet hij zich overkomen. Dit lot had geleid tot die kartonnen doos daar op zijn buffet. Meteen daarop was hun conversatie over. Ze keek op over de menigte, zei dat ze een paar andere vrouwen beslist nu even gedag moest zeggen en liet hem alleen achter. Omdat hij voorzag dat deze avond weer net zo zou verlopen als vele andere, dat hij wel kon toekijken hoe anderen genoeglijk met elkaar koutten en zich vermaakten, maar hij nu eenmaal de gave daartoe miste, had hij kort daarop het feest verlaten.

 

Teleurgesteld hoorde hij in de gang al dat ze niet alleen was. Uit de woonkamer klonken giechelde vrouwenstemmen, die onmiddellijk verstomden toen hij binnen kwam. Ze had bezoek van vriendinnen, die hem met nieuwsgierig spottende blikken van ‘zo dat is hem dus’ opnamen. Hij begreep meteen dat ze al over hem gesproken hadden en gegierd van het lachen over zijn voor een man bizarre hobby. Liza was nu perfect gestoken in een flatteus mantelpakje. Mogelijk wel om te zeggen: ‘Kijk ik heb er al een.’ En dan eentje zoals hij nooit zo chic zou kunnen maken.

Dit keer had hij zich simpel gekleed, in een slobbertrui over een versleten spijkerbroek. En weer stak hij daarmee opzichtig af bij de vrouwen die net terug waren van een uitje en feestelijk waren uitgedost. Nadat de beklemming over zijn komst was geweken, ze hadden hem met een drankje in een hoek gedropt, hervatten ze hun vrolijk gekwek. Hij probeerde te volgen waarover ze het hadden maar was al snel de draad kwijt. Eén foeterde over haar werk, twee behandelden met gedempte stemmen een tragisch ziektegeval en tegenover hem werd commentaar gegeven op een toneelstuk. Toen het hem duidelijk werd aan geen van deze thema’s een zinnige bijdrage te kunnen leveren had besloten te vertrekken, ‘wat jammer toch en laat nog eens van je horen.’, en nu in gezelschap van een poesje. Ze kwam zeker een keer langs om te kijken hoe die het bij hem had, beloofde ze, duidelijk opgelucht het beestje en waarschijnlijk ook hem kwijt te zijn. Want latere pogingen tot verder contact liepen steeds stuk op vage uitvluchten. Zo werd de kat, die zich snel ontwikkelde tot een zelfverzekerd en vrijpostig dier, de bevestiging van zijn zoveelste blauwtje en zo het symbool van zijn afgang bij vrouwen. De kat daarentegen was altijd wel toegankelijk voor toenadering, liet zich graag strelen en koesteren. Dit werd een gevaar voor zijn gemoedsrust was, ontwikkelde een niet meer te beheersen drang deze ontgoochelingen op dit dier uit te leven. Aan die vernederende situatie moest radicaal een eind komen.

Hij schoof de gordijnen opzij en keek meteen in de ogen van de kat die gloeiden van haat. Met enige moeite liet ze zich in een hoek drijven en toen toch heel gewillig opnemen. Absolute onberekenbaarheid, concludeerde hij. En daarmee zou hij vandaag afrekenen.

 

Het was drukkend warm toen hij met de doos op weg ging naar het kanaal het eind van de lange straat waaraan hij woonde. Hij had er een touw om geknoopt, maar te dun besefte hij al gauw. Mede door de onrustige bewegingen van de kat sneed het gemeen in zijn vingers. Daarom klemde hij de doos onder zijn arm. Tot hij daarin kramp kreeg en besloot de vracht voor zijn borst te houden. Door al deze inspanningen in de windstille straat begon hij hevig te transpireren. Geërgerd zette hij de doos neer en speurde de omgeving af naar een oplossing. Aan de overkant blikkerde alleen de felle zon. Hij ging op een vuilnisbak zitten tegenover de gevangenis van de kat. ‘In wat voor onzinnige situatie ben ik nu weer terecht gekomen? En dat alles door die obsessie voor een waarschijnlijk volslagen oninteressante vrouw,’ probeerde hij objectief te evalueren. Alsof er zo een uitweg te vinden was. Hij was nu eenmaal een man met aanleg voor alleen zijn. Als klein kind zo geprogrammeerd ergens op een dorp door een stadse moeder die zich daar doodongelukkig opgesloten had gevoeld en daardoor hem vooral alleen had gelaten. Eenzaamheid was zo iets natuurlijks en behaaglijks voor hem geworden. Andere mensen waren interessant om te zien en aan te horen, maar niet om langdurig mee te verkeren, steeds voor even. Alleen vrouwen, die veroorzaakten die rare onrust, dat voortdurend met ze een te willen zijn. Maar ongetwijfeld ook voor even, net zolang als die niet te beheersen onrust duurde. Was een kwestie van chemisch gedoe in zijn brein, had hij gelezen. Die kat, was die daarom niet de juiste levensgezel voor hem, net als hij een graag solitair levend wezen en toch heel gezellig en aanhankelijk? Inmiddels hield het dier zich muisstil, of was het al verdoofd door een nog veel ergere benauwenis. Waarom deed hij dit het beestje aan en ging hij niet gewoon weer ermee naar huis? Maar welde weer die grievende gedachten op en die meteen zijn pogingen tot rationalisering afkapten.

Met een gevonden stokje prikte hij nog wat gaten in de doos voor zijn vingers om te dragen. Nog een paar honderd meter en hij was er. Bij de brug om de hoek zou de wind enige verfrissing geven. Maar daar aangekomen liet die het afweten en overviel hem ook nog de brandende zon. Pas onder de rijen hoge populieren op de grasvlakte naast het kanaal wachtte hem enige verkoeling. Hij zette de doos neer in het hoge geurende gras. De kat mauwde even klaaglijk en was daarna weer stil. Wachtte ze gespannen af wat hij nu weer met haar zou uithalen? Het idee dat ze zo zou kunnen denken bracht hem even in verlegenheid. Hij keek naar het roerloze water en zou er het liefst gekleed in zijn gelopen om alle frustraties van zich af te spoelen. Langs de brede rietkraag lopend speurde hij naar een plek om zijn misselijk plan te kunnen uitvoeren, of gewoon wel voor die laatste opwelling. De weldadige rust rond hem maakte hem mild en kalm.

Een vlot van stammetje zorgde voor een onderbreking in het riet. Waarschijnlijk een stek voor vissers. Hij liep er heen, stapte voorzichtig op het licht deinende geval en liep naar de waterkant om de diepte daar te peilen. Door helder lichtgroen water zag hij op de zandige bodem door de bomen prikkende lichtvlekjes dansen. Daarop zou de doos zich straks duidelijk aftekenen. Huiverend overdacht hij hoe die luchtbellen blazend en schommelend door de in doodsnood verkeerde kat zou zinken. Haar ellendig en wreed einde zou hij helemaal moeten meebeleven.

‘Ik kan de kat hier ook gewoon loslaten.’ Opgelucht door deze zo logische beslissing keerde hij zich abrupt om, te snel echter. Op het deels bemoste hout gleed een voet onder hem weg. Met zijn armen machteloos wiekend zeilde hij achterover. Dit is dus wat het lot wil, bedacht hij nog voor zijn hoofd tegen een stam knalde. Even bleef zijn verdoofde lichaam liggen op de rand van het wiebelende vlot. Tot het geluidloos in het water gleed en draaiend er onder verdween. Een milde koelte vleide zich als een zwarte deken over hem heen en doofde alle pijn.

Kort daarop betrok de lucht, begon het te waaien en de populieren te ruisen. De drukkende hitte loste zich op in een hevig onweer, dat de doos van de kat doorweekte, zodat die zich kon bevrijden.

 

Het was in de herfst toen vissers het lijk van de man onder het vlot ontdekten. Bij het aan wal sjorren gleden palingen uit de verteerde kleding van de man, die meteen verdwenen in het hoge gras. Toen na alle commotie de nieuwsgierige menigte was afgedropen sloop een kat naderbij en ving een van de palingen op weg naar het water.