Bezoek aan het
roedel.
Het slot van zijn reis
waren de grillen van een antieke tram, rammelend over stalen rails en
schuddend door wind op weg naar hun nederzetting in het Meijendelse.
Na drie uur de geluidloze baan dit gierende vervoermiddel. Wat een uithoek.
Maar hij was dan toch maar op weg naar waar ze op uit waren.
Tot op de laatste dag
van hun barre tocht in het noorden had het geleken dat die voor niks was
geweest. Ook hun laatste ontmoeting dreigde in een fiasco te eindigen. Na uren
wachten en innemen om de tijd te verdrijven kwamen ze eindelijk terug in de
gelagkamer. Even waren ze aan hun tafeltje gekomen om ze te begroeten en hun
gezelschap te complimenteren met hun vangst. Duidelijk was dat ze ze als bezet beschouwden en er voor die nacht geen enkele
toenadering inzat. Een paar tafels verder waren ze uitgebreid gaan dineren om
de goede afloop van hun vakantie te vieren. Hij had mee kunnen genieten van ze
allemaal had besteld. Pas bij de koffie hadden ze hun gezelschap gevraagd of
ze hem voor even mochten lenen. Ze hadden hem gevraagd hoe ze de tocht ze
bevallen was, wat hun verdere plannen waren, wanneer ze weer op de horst
waren, en dat ze die wel eens wilden meemaken. Waarschijnlijk daarom hadden ze
hem hun adres gegeven, voor als hij en Kervin eens in
de buurt kwamen, of om zomaar even langs te komen. Beslist doen hadden ze
gezegd, en daarna had hij zich weer bij zijn gezelschap te voegen. Die nacht
herinnerde hij zich als uiterst ontspannend en leuk presterend met een van de
vrouwen. Daarna bewusteloos gebleven tot ver in de ochtend moest hij van Kervin vernemen dat iedereen en dus ook die twee waren
vertrokken. Bij het ontbijt had hij ze nog even gesproken. ‘Vooral de groeten
aan Burton. En belden voor een afspraak.’ Ze waren toch wel geïnteresseerd
geraakt in wat we deden en hun verhalen over hun horst had ze kennelijk
geïmponeerd.
De spijker wilde pas
laat in de middag oplossen, ongeveer toen ze stonden aan het eind van een spoor
dat een prehistorische snelweg door het landschap trok. In gebieden met slappe
gronden bevatten dergelijke antieke plaveisels zulke dikke lagen gif dat
vegetatie het daarop nog steeds slecht deed. Voor zover niet onder gestoven of
weggespoeld vormden ze daardoor redelijk comfortabele passages. Deze eindigde
echter onverwacht op een lang viaduct waarvan het laatste deel was weggespoeld.
Dat was een tien kilometer voor hun doel, een herberg in het Brabantse. In de
bergen met touwen was deze afgrond gemakkelijk te nemen geweest. Nu moesten ze
terug en een weg zoeken door een dichtbegroeid terrein. Burtons
toestand inschattend en gezien het gevorderde uur besliste Kervin
hier de tent op te zetten. Eenmaal daarin beschut tegen de snel opkomende kou van
de invallende avond hadden ze alle tijd voor hun evaluatie van deze reis.
‘Maar hopen dat Chiavel blij is met dit resultaat, alleen een uitnodiging.’
‘We hebben hun
belangstelling, ook duidelijk indruk gemaakt. We waren van een bijzondere
selectie, liet die Hesta zich vanmorgen nog
ontvallen. Ze zien wat in ons. En we hebben het enige haalbare, die invitatie.’
Nu was hij op weg naar
die toch wel bijzondere vrouwen, zo heel anders dan die van het gezapig frivole
zuiden, met haast iets prehistorisch. In het najaar, hadden ze verteld,
trokken ze de wilde natuur in om te verzamelen, vruchten, noten, kruiden,
wortels, paddenstoelen, alles wat maar eetbaar was. Een avond lang hadden ze
enthousiast verteld over hun manier van leven in deze wildernis. Vissen vingen
ze in fuiken, konijnen met vallen, hazen lieten ze grijpen door valken. Het
schieten van dieren lieten ze over aan de hier wonende mannen, van het type
woudloper, jager en slager, meer doener dan denker, vooral mannen voor het
ruige. Zij hadden datzelfde geharde maar wel met eruditie, hoog opgeleid voor
maatschappelijk functioneren. Tevens
daarin zo geslaagd dat ze zich dit wonen in die uithoek konden permitteren.
Daardoor was elk gesprek met ze ook boeiend geweest. Praters had je ook in het zuiden,
in overvloed zelfs. Maar dan van het type voorgeprogrammeerd, om eindeloos mee
te kletsen maar dan wel nergens over. Deze waren aparte meningen toegedaan en
hadden de hunne weten te waarderen, misschien niet altijd even goed onderbouwd,
maar kennelijk wel prikkelend en nodend tot een uitdagend weerwoord. Dit dank
zij hun inspirator Chiavel, ook dat hadden ze begrepen
door hun verhalen over hun adelaarsnest. Meerdere malen was dat thema van
gesprek geweest.
‘Als mannen van de
horst zullen zij ons niet licht vergeten. Zelfs Chiavel
heeft hun belangstelling. Wij kunnen nu wachten tot zíj
bijten,’ had Kervin menen te mogen concluderen. Hij
had hem wat ongelovig aangekeken. Maar als Kervin zo
overtuigd was had hij vaak gelijk.
‘Niet wij bellen maar
zij.’ En dat werd dan ook het resultaat van hun missie. Een maand later had hij
Estrice aan de lijn, waarom ze zich nog niet hadden
gemeld voor verdere kennismaking, om gezellig wat na te praten, en Hesta wilde graag de opnamen van Kervin
zien. Na onderling beraad besloten ze tot eerst een soloactie van hem. Als die
mislukte dan had Kervin altijd nog een tweede kans.
Zo werd het vervolg op hun avontuur in de kou zijn opgave, was hij weer op weg
naar het hoge noorden, eerst snel en comfortabel met de baan en nu traag in
deze voorwereldlijke tram, en met als bestemming waarschijnlijk een meer dan
redelijk bewoonbaar nest met topvrouwen. Op de baan had hij weer eens genoten
van het op knooppunten geluidloos in en uit elkaar schieten van de cabines, hoe
ze zonder aarzeling uit vele richtingen op elkaar af stoven, zich tot snoeren
regen, die daarna weer in slierten uiteen spatten naar nieuwe banen of met
enkele cabines even uitweken naar een geprogrammeerde stop, en dat alles
zonder dat je nauwelijks iets van beweging voelde, je die alleen gewaar werd
door het langs je heen schietende landschap.
Nu moest hij het doen
met het trage uitzicht op een eentonig duinlandschap met krom gewaaide en zwart
geregende eiken, soms afstekend tegen zilverwitte stuifduinen tegen een
helblauwe hemel vol stapelwolken. Geregeld striemden die met horizontale regen
de ramen vol druipende tranen die dit landschap grillig vertekenden. De wind
ging dan zo tekeer dat het hem verbaasde dat de tram op de rails bleef. In deze
barre natuur wensten mensen te leven. Bebouwing zag hij nauwelijks, die zocht
kennelijk beschutting onder en in dit grauwgroen struikgewas. Alleen in het
Haagse, het eindpunt van de baan, hadden gebouwen zich durven manifesteren.
Maar ook daar niet hoger dan de door stormen gesnoeide bomen die de pleinen en
lanen royaal beschutten. In de zomer moest het daar heel goed toeven zijn. Rond
het station was het zelfs even zuidelijk gezellig geweest in de deels overdekte
straten met terrasjes.
Toen de tram weer een
druipend woud indook meldde die dat hij eruit moest en stopte vervolgens bij
wat op een halte leek. Uitgestapt op een houten plankier verwelkomde een
hagelbui hem zodat hij snel in de abri vluchtte. Met hem waren nog drie vrouwen
aangekomen. In gesloten front kwamen ze op hem af. Hij voelde ze denken wat ze
deze vreemde bezoeker konden versieren. Tot een forse vrouw ze deed
terugdeinzen en nu op hem af kwam.
Terwijl ze hem kordaat een lange zuidwester rond de schouders gespte zei ze:
‘Ik neem aan dat jij
Burton bent. Estrice heeft mij gevraagd je op te
halen. Ik ben haar vriendin, Ishma.’ Recht voor zijn
neus glom het natte gelaat van een volslanke vrouw verpakt in net zo’n naar de
grond reikend regenpak. Haar staalblauwe ogen priemden met overwicht in de
zijne. Die liet zich niets wijs maken, noteerde hij meteen. Een vrouw met een
natuurlijk overwicht, die in elk gezelschap meteen het middelpunt was, anderen
aan zich toevoegde, ook hem. Hij herkende haar nu ook van de foto die ze hem
hadden gestuurd, opdat hij niet met de verkeerde meeging. In deze afgelegen
streken was het kennelijk niet ongebruikelijk dat anderen zich even over
zoekende zwervers ontfermden en die pas na gebruik onthulden dat ze verkeerd
zaten. De drie afdruipende vrouwen maakten duidelijk dat dergelijke voorzorgen
niet voor niets waren.
Zo te zien was Ishma al een tijdje onderweg geweest. Haar cape parelde van
het water. Ze had meteen even haar drie bulkatten
uitgelaten, zei ze. Die eisten nu ook zijn aandacht op. Vervaarlijke dieren,
het was niet zijn eerste ontmoeting ermee. Heel lang geleden, toen ook
dergelijke experimenten nog moesten mogen, waren ze genetisch gecomponeerd uit
bulterriërs en katten. Van de honden hadden ze de absolute trouw aan hun baas
en de massieve kaken, van de katten de soepele lijven, het vermogen geluidloos
aan te vallen en poezele vachten die ze redelijk aaibaar maakten. Vooral
vrouwen waren er dol op en hadden ze graag als begeleider. Daarom wist je van
een vrouw nooit of ergens in de struiken zo'n beest met haar meesloop om
aanranders uit te schakelen. Toen hun bazin op hem afkwam liepen ze achter
haar. Nu hadden ze hem ingesloten. Twee hurkten met platte oren naast haar op
de grond en de derde was achter hem geslopen. In hun ogen zag hij hun wachten
op maar even een foute reactie van hem, tot Ishma’s
stem ze maande en zo geruststelde. Daarop kwamen ze op hem af, hulden ze hem
in een nevel door hun natte lijven droog te schudden en drukten daarna hun
ronde koppen snuivend in zijn kruis, als vrouwen zo eisend dat hij ze zou
strelen. Even liet hij zijn vingers in de dichte vacht van hun nekken tasten
naar de stevige spieren. Hij hoorde ze nu zacht spinnen van genoegen.
‘Mooie dieren, vind je
niet? Tijdens je verblijf hier zullen ze ook over jou waken. Ze weten nu dat je
van ons bent. Niet helemaal overbodig want wolven en beren zijn hier niet
zeldzaam.’ Aan haar ogen zag hij dat ze hem peilde.
‘Je bent toch niet
bang voor ze?’
‘Nee, maar ik moet
altijd even wennen aan die brede snuiten van ze.’ In hun halfopen bekken
blonken dreigend lange hoektanden. Verwilderde exemplaren hadden daarmee in de
natuur enorme schade aangericht, wist hij zich te herinneren.
‘Maar zo te zien mogen
ze me wel, ze knorren al van plezier,’ merkte hij sarcastisch op. Meteen
verschoven haar ogen naar misprijzend. Hij begreep dat zij in de fase van
aftasten was en daarbij elke opmerking van hem zou misbruiken. Op hun tocht was
een paar keer al haar naam gevallen en had hij al begrepen dat zij de leiding
had van hun roedel en niet iemand was om mee te spotten. Als zij argwaan kreeg
kon hij zijn missie hier wel vergeten. Daarom knielde hij manmoedig neer voor
de dieren en keek ze in hun spleetogen. Met haar in de buurt zouden ze hem niets doen. De hem nu
besnuffelende koppen bleven met spinnen vertellen dat ze zijn toenadering best
waardeerden. Hij voelde enige genegenheid voor ze ontluiken. Toch wel erg mooie
dieren, en absoluut trouw aan het eigen roedel. Alleen, de brede van de regen
druipende bekken, die deden hem beseffen dat ze mede waren bedoeld voor
consumeren van buit. Meteen wist hij weer waarvoor ook hij werd ingehaald.
Mogelijk geërgerd door zijn pogingen de dieren te verleiden gelastte ze hem
haar te volgen. In inmiddels weer stromende regen gingen ze op weg naar wat
hem de komende dagen te wachten stond.
Na een kwartier stond
hij met in de rug een doorduwende wind die hier ruimte kreeg, voor een
imposant vierkant erf omzoomd door geschoren beukenhagen. Een laan met
gesnoeide linden wees naar de entree op een duin van hun hofstede, een waaier
van glas in een metalen frame van regels en spanten, als een overgroot kristal
gezet in het halve ovaal van gestapelde woonblokken en waarin het blauw met
wolken hel spiegelden. Hun onderkomens, zo opgetast de zelfstandigheid van elk
lid van hun roedel onderstrepend, legde Ishma hem
uit. Tevens dat het kristal een groot zonnepaneel was dat voorzag in al hun
verbruik aan energie. Vijfhoog bleef de gestapelde bouwmassa royaal beneden de
boomgrens, hier gemarkeerd door oude eiken. Over de blokken plooide zich een
bronzen dak dat met slanke tongen langs de gevels en over het kristal naar het
maaiveld reikte om het neergutsende water te lozen in goten die liepen naar een
vijver in een hoek van het erf. Kleurverschillen groen verrieden dat stukken
ervan waren gerestaureerd. De villa stond er dus al vele eeuwen. De door de
regen schoongewassen paars-rode baksteen van de woonelementen liet daarvan
echter niets blijken.
De laan bracht ze tot
een voorportaal in het kristal dat ze bij aankomst met automatisch openende
deuren noodde binnen te komen. Zwijgend ontdeed Ishma
hem hier van zijn regencape en trok ook zijn doorweekte schoenen uit. Even
dacht hij dat ze hem verder zou uitkleden. Ze was duidelijk gewend hier de
baas te spelen. Maar ze beperkte zich tot het wat opschudden van zijn
verfomfaaide kleding, nam zijn hand en leidde hem vervolgens hun domein in.
***