Reïncarnatie.

 

Hij was echt wel een mens mede levend vanuit zijn hart en met gevoel voor spiritualiteit.  Maar niet naar de gebruikelijke standaards. Daarvoor was hij te zelfstandig in denken en doen. Een strak patroon van geloven en moraal, dat was niets voor trendsetters als hij die het moesten hebben van eigen ­oordeel en slagvaardigheid. Als ondernemer moest je alle vrijheid hebben voor eigen initiatieven en dus zo nu en dan zelf normen stellen. Dat hield beslist niet dat hij normloos was. Integendeel, hij had een degelijke spirituele grondslag waarop hij al zijn doen en laten stoelde. Een geloof in een god, daar had hij geen last van, daarmee verzandde je alleen maar in problemen: wie was hij, zij of het, wat wilde die en moest je, en dan deed je het nooit goed en bleef dus twijfelen en besluiteloos. Een eeuwig leven van eindeloos niets doen in een hemel, hoe zoet en zalig ook, leek hem zelfs een nachtmerrie. Nee, hij geloofde in reïncarnatie, in voor de duur van deze schepping naar eigen zin en zaligheid daarvoor actief bezig zijn.

 

In zijn kinderjaren was dit geloof verwekt door een dominante oma, met pikante verhalen over haar vorige levens. Gefascineerd had hij geluisterd naar wat zij in al die tijden van de geschiedenis van school had meegemaakt. Daarna hadden spannende dromen over avonturen in oude tijden hem geleidelijk aan overtuigd van eigen spiritueel talent voor zicht op zijn vorige levens. Seances met gelijkgezinde zieners hadden zijn geloof verder gefundeerd en concrete contouren gegeven: dat hij als Mongools hoofdman in Europa had huisgehouden, in de Middeleeuwen veel van adel was geweest, Napoleon als vaandrig had gediend, tenminste drie keer als vrouw was teruggekeerd, en dat hij tussendoor vooral commercieel was bezig geweest, dat veel oud geld tot op hem was te herleiden. Al dat verleden was hem van dienst geweest in zijn huidige leven, dat van internationaal succesvol zakenman.

Alles wees er op dat zich door al zijn levens heen een dynami­sche ziel ontwikkelde, bedoeld voor almaar grotere opgaven voor het heil van deze schepping. Ook nu weer was zijn gang door het heden weer zeer fortuinlijk verlopen, was zijn ziel op weg om verder in waarde toe te nemen. En dat Iets dat zorgvuldig noteerde, woog en beoordeelde op waarde en inzet voor de toekomst, dat maakte mede deel uit van zijn geloof.

 

Maar helemaal klaar er mee en op optimale waarde, dat was hij beslist nog niet. Terwijl ineens leek dat zijn leven zich voorbereidde op een volgend heden. Sinds een jaar sukkelde hij met zijn gezondheid. Medisch onderzoek presenteerde uiterst sombere vooruitzichten. Dit leidde tot een even somber inzicht nog van alles te moeten voor het te laat was. Stond hij ineens weer voor een nieuwe poort in zijn glorieus bestaan door zijn tijden heen naar een nieuw leven met nog hogere uitdagingen? Hij was net zestig, genoot nog volop van het huidige en het gegeven dat het eindig was, dat had hij tot nu toe beschouwd als iets voor heel veel later. Maar die ineens opdoemende dreiging dwong hem tot bezinning en wel meteen, gezien zijn geloof. Er was nog het een en ander recht te zetten. Terwijl hij gedacht had daarvoor nog alle tijd te hebben, dat zou doen als hij oud en uitgeblust raakte. Een van zijn vorige levens had hij braaf beëindigd in klooster.

 

Door vele eeuwen heen was fraai in hem geïnvesteerd. Maar wat hij in dit bestaan daaraan tot nu toe toegevoegd? Een leuke bankrekening en veel bezit, cultureel ook goed verantwoord; dat soort zaken bepaalde in deze tijdsspanne nu eenmaal aanzien en betekenis, maar ging niet mee over. Een stevig netwerk. Maar vrienden waarin hij in positieve zin zou voortleven, die waren er vooral geweest. Geliefden, te over, maar hadden het allen laten afweten als hij weer eens voor een ander moest kiezen. Twee keer netjes getrouwd geweest, de eerst uit liefde mede voor het geld en de tweede uit verliefdheid. Hij had één dochter, die echter niets meer van hem wilde weten. Deze facetten van zijn leven waren wel wat ongelukkig verlopen en vielen moeilijk te corrigeren.

Zo plotseling te moeten terugkijken en evalueren; het overviel hem met een onbehaaglijk verontrustend geweten. Die vertelde dat de adel van zijn ziel bepalend was voor zijn toekomst. Eenmaal oud, verzadigd, wijs en rijk, had hij die op niveau willen brengen. Met al zijn rijkdom en relaties was dat goed mogelijk geweest. Hij had er zelfs geregeld al wat over nagedacht, vooral als het weer eens iets te ruig toeging. Maar nu bleken de kaarten voor het volgende spel al geschud en gedeeld.

Hij kende de wereld maar al te goed en wist van het uiterst miserabele bestaan daarin voor velen. In dat bestel lag zijn toe­komst. Was de waarde van zijn ziel nu al gewogen, dan alle kans dat hem een loutering te wachten stond. Zijn geloof begon hem te benauwen. Kreeg hij nog wel tijd voor die broodnodige voor bezinning en herziening? Vooral nu een zware operatie hem wachtte.

 

In de operatiekamer beland keek hij angstig rond naar de ingewikkelde apparaten die mede zijn leven moesten zien te behouden. Als dat allemaal maar goed functioneerde, wel van goede kwaliteit was, en al die vrolijk babbelende mensen, dat die straks voldoende serieus werden en vakbekwaam waren. Hij voelde paniek opkomen, had willen vluchten, maar de narcose deed haar werk en doofde zijn angsten.

Tot hij zichzelf vanuit een hoek boven in de kamer zag liggen, onder een groen laken met daarin een groot bloederig gat, met rondom dokteren en verpleegsters zenuwachting doende.

`Ziet er beroerder uit dan we dachten, niets meer van te maken‘, voelde hij ze denken. `Nog even dat wegnemen en dan sluiten maar, en voorzichtig anders…`, hoorde hij nu duidelijk commanderen, door een broodmagere chirurg die hij niet eerder had ontmoet. Toch scheen die de leiding van de operatie te hebben. Hij spande zich in om verder op te vangen wat ze zeiden.

Maar een zachte drang voerde hem weg van hun hectisch handelen een tunnel in met wanden van parelend licht. Daarop gleden nu de beelden van zijn leven voorbij, van zijn voorname geboortehuis dat zijn start in de wereld zo comfortabel had gemaakt, van zijn imponerende oma, van zijn dochter die hij als kind had willen helpen vrouw te worden, van zijn eerste vrouw met hem dit verwijtende ogen, van zijn vele liefjes en vrienden, maar hier met misprijzende blikken, van gebeurtenissen die hij had willen vergeten, van allemaal achterkanten van zijn succes die hij zorgvuldig in de schaduw had gehouden, waarvan niemand wist, behalve de slachtoffers, beelden van dat alles wat hij nog had willen bijschaven. Want hier waren ze duidelijk niet vergeten en duidelijk beslissend voor zijn nieuwe toekomst.

Aan het eind van de tunnel kleurde het sombere licht wat bij, suggereerde het iets van hoop in zachtroze. Dat echter snel over ging in het gemeen gore hardrode van de hem bekende kamertjes waarin ze hem hadden opgewacht, met grote bange ogen die hadden geleerd te berusten in wat ze hadden te ondergaan. Over de roodverbrande rug van een hijgend stotende volslanke man tuimelde hij in de beelden van de donkere kijkers van een kindvrouwtje als van zijn vakanties in het verre oosten. Graag maagd, daardoor te duur betaald en gele­verd door kruiperig grijnzende louche paupers, die hem ongetwijfeld be­lazerden. Toen negeerde je die ogen gewoon. De cultuur van die landen was nu eenmaal zo, en die had je te respecteren, was voor deze mensen een economische noodzaak. Nu viel hij door haar ogen heen in de eenzame angst en machteloze walging voor wat haar verpletterde. Daarbij voelde hij zich schokkend af­vloeien in het kindvrouwtje. Net toen hij zich daarin berustend wilde verankeren, viel hij razendsnel terug door de tunnel de realiteit in.

`Wakker worden meneer! Hoe voelt u zich?` Een zuster boog zich bezorgd over hem heen. Met achter haar de duistere blik van die onbekende broodmagere dokter. Het was een operatie geweest met enige complicaties, zijn specialiteit. Daarom was hij er bij gehaald. Als hij pijn kreeg, de zuster bellen hoor, want dat was beslist niet nodig. De volgende dag zou hij terugkomen om hem verder bij te praten.

Ze hadden hem dus opgegeven; én hij had hij de poort naar zijn nieuwe bestemming gezien. Angst en ontzetting deden hem gloeien van ellende. Hij wist nu ook hoe lang hij nog had. Negen maanden, de tijd die zijn nieuwe moeder nodig had voor zijn toekomstig lot als paria. Geen ontsnapping meer mogelijk. Of toch nog? De levensduur van dergelijke kindvrouwtjes was gemiddeld vijf jaar. Over een paar maanden was ze onbruikbaar, werd ze afgeschreven, of werd hij afgedreven. Kwam hij als meisje op de wereld, niet ongebruikelijk dat ze hem elimineerden met een snufje tabak in de longen geblazen. Maar de tocht door de tunnel had hem wel duidelijk gemaakt dat zijn ziel op nul zat, helemaal opnieuw had te beginnen. Hij belde de zuster.